Rouwen op natte sokken

In alle vroegte fiets ik op een woensdagochtend langs het water van de Hoornsevaart naar het station. Een roodgloeiende ochtendzon beschildert de hemel en strooit met goud over molens en water. Gelukkig ben ik ruim op tijd voor mijn trein, zodat ik even af kan stappen om deze schoonheid optimaal tot mij door te laten dringen.

Daar sta ik dan, uitkijkend over de Molenkade. Dit hier was mijn kleine meisjes paradijs. Mijn thuisbasis. Talloze malen slingerde ik er, tientallen jaren geleden, tussen de molens door, terwijl Kaja, onze hond, hijgerig van enthousiasme om mij heen dartelde.  Ontelbaar vaak fietste ik er, over de kade naar de Alkmaarse binnenstad. Eerst naast mama, met mijn dappere meisjesbenen op mijn oranje fietsje. Daarna draaiden mijn doorgeschoten puberbenen de trappers rond van mijn eigenhandig fel beschilderde opoefiets. Een sliert vriendinnen in mijn kielzog.

Vijf molens op een rij, op de kade langs het water. Hun wieken heb ik eindeloos rond zien draaien wanneer ik door mijn slaapkamerraam naar buiten keek.  Als vertrouwde vleugels rustig zoevend door de lucht. Hier stapte ik het ijs op om met mijn vriendje naar Oterleek te schaatsen en weer terug. En daar, vlak voor het heuveltje naar de Halvemaansbrug, zoende ik voor het eerst hartstochtelijk met de man die zes jaar later de vader van mijn zonen zou worden. Er is niets voor nodig om weer te voelen hoe mijn vingers door zijn vers geknipte haren woelden.

Herinneringen vallen als rijpe appels in mijn schoot wanneer ik daar sta te staren naar de overkant. De Molenkade in zijn ochtendgloren.

De tijd neemt een ferme sprong vooruit. Het is januari 2019 en daar ren ik. Haast hysterisch overstuur op mijn sokken door prut en plassen over het ijskoude asfalt van deze kade. Mama. Twee dagen eerder overleed ze en alles aan samengebald verdriet, pijn, frustratie en onmacht komt in één ongeorganiseerde klap naar buiten. Blind van tranen en waanzin ren ik de deur van mijn ouderlijk huis uit. Keihard huilend als een wolvin in de nacht. Op kousenvoeten dender ik door het struikgewas tot ik de Molenkade bereik en daar langs het water verder hol. ‘Mevrouw, mevrouw, kan ik u helpen?’ Vaag dringt de stem tot me door. Vanuit het eerste huisje aan de Molenkade snelt een vrouw mijn kant op. Ik brul en draaf door. Niet bij machten iets te zeggen. ‘Mevrouw, het gaat niet goed met u. U loopt op uw sokken. Kom maar even met me mee naar binnen.’  De vrouw komt me achterna, terwijl ze me geruststellend toe blijft spreken. Ik kreun, jammer en schreeuw.

‘Micha!’ Een roepende stem ver achter me. Mijn vader. Hij is me achterna gekomen. ‘Je loopt op je sokken. Lieverd, dit kan niet. Kom snel mee naar huis!’ Mijn emotionele sokkentocht duurt nog even voort voor ik uiteindelijk uitgeput het huis bereik waar ik opgroeide. Daar ontfermt mijn 80 jarige vader zich direct over mijn moegestreden, natte voeten. Ik zie hoe hij de doorweekte sokken van mijn voeten pelt, mijn voeten droogwrijft met een handdoek en vervolgens één voor één de droge sokken over mijn voeten trekt. Met zijn grote, warme handen wrijft hij net zo lang tot ze weer wat opwarmen. ‘Sokken van mama’, zegt hij. ‘Wel een beetje klein, maar ze rekken wel mee’. Ik kijk naar mijn rood-wit gestreepte voeten en bedenk me dat het heel, heel lang geleden is dat mijn vader sokken bij mij aandeed. Het ontroert me.

Het is een bijzondere vogelvlucht door mijn leven, terwijl ik daar minutenlang langs de waterkant sta en ochtenddauw zich in mijn schoenen vastbijt. Aan de overkant fietst een man over ‘mijn’ Molenkade. Hij steekt zijn hand op. Ik zwaai terug. Dan stap ik op en fiets in stevig tempo door naar het station waar ik nog net mijn trein haal. Op naar het volgende station. Goddank met droge sokken